Hoe mooi zijn de Cevennenals zij in slaap vallen voor de winter.
De lucht zwaar, strak blauw.
Geen wolk.
Geen beweging.
Ik rijd van Les Brousses naar Bessèges.
De Cevennen strekken zich voor me uit, tussen bergen, vlaktes en valleien.
Nat gras.
Kastanjebomen bekleed met roest en goud.
Stille paden, bezaaid met stenen.
En opnieuw overvalt het me: het licht.
Blauw lijkt zich uit te strekken voorbij de horizon.
Als een aanwezigheid, groter dan de Cévennes zelf.
Het raakt de contouren van huizen, kerken, lijnen van bomen.
Vooral in deze periode lijkt het anders.
Hoe mooi zijn de Cevennenals zij in slaap vallen met de winter.
In een seizoen waar ik vroeger niets mee had.
De winter.
Te koud.
Te nat.
Te grauw.
Een seizoen dat aanvoelde als een koude hand op je rug – ongemakkelijk en niet te negeren.
Soms stond ik in de avond op een station.
Dik ingepakt, alsof ik een bergexpeditie voorbereidde.
Maar in plaats van sneeuw, stond ik tussen glimmende skiejassen en grijze treinen.
De enige stem was die van de NS:
“De trein naar Rotterdam vertrekt over tien minuten.”
De reminder dat treinen in Nederland een hekel hebben aan op tijd vertrekken.
Het station bracht onbehagen.
Heb ik hier nooit.
Hier is het anders.
In de stilte.
In de nacht.
Soms sta ik in de avond, voor ik naar bed ga, nog wel eens even buiten.
Op de binnenplaats van de oude Mas.
Adem ik de lucht in.
Kijk ik naar de glinsterende gloed van de zilveren maan.
Ben ik nooit bang.
“Mam, jouw leven in de winterzon is echt het tegenovergestelde van mijn leven,”
zei jongste deze week.
Doorweekt en nat.
In Amsterdam.
Ze heeft een punt.
Ik denk dat het waar is.
En dat het een van de grootste verrassingen is van mijn emigratie:
dat het juist de winter is het die mij raakt.
Want mooi zijn de Cevennenals zij in slaap vallen met de winter.
En wonderlijk dat juist een slapend landschap mij wakker schudt.