Ik hoorde het woord voor het eerst op de markt.
Babakoul.
Zo werd het uitgesproken.
Béétje minachtend leek het.
Ik dacht eerst nog dat het iets gezelligs was.
Een soort bijnaam voor rijke hippies in linnen broeken met lavendelzeep.
Maar nee, dat was het niet.
Babakoul bleek allesbehalve een geuzennaam.
Het was afgeleid van baby cool, of be cool.
In Frankrijk, in de jaren ’60–’70, verbasterd tot baba cool.
Term voor hippies, alternatieven, naturisten, drop-outs.
Voor mensen met lang haar, sandalen, geitenwollensokken.
Patchouli hing in de lucht.
Brood bakkend in communes.
Ja, Frankrijk kent zijn eigen hippiegeschiedenis.
Vanaf de jaren ’70 trokken jongeren uit Parijs, Lyon en Marseille naar de Ardèche en de Cévennes.
Retour à la terre.
Voor een habbekrats kochten ze verlaten boerderijen of kraakten huizen.
Sommigen werden bio-boeren avant la lettre.
Anderen raakten afgedreven naar alcohol, dakloosheid of drugs.
Die cultuur leeft vandaag nog wel, maar is verweerd.
Er bestaan nog wel communes.
Gepensioneerde hippies, nog steeds rebels, maar nu met zonnepanelen.
Naast hen is er een nieuwe generatie.
Neo-babas, zeg maar.
Of, zoals ze nu heten, zonards.
Mensen die niets doen.
Geen idealistische hippies.
Maar buitenstaanders.
Mensen zonder baan.
Afhankelijk van RSA (€607 p/m).
Niet langer bewonderd.
Getolereerd.
Meewarig bekeken.
Ze hangen bij de supermarkt, bedelend om wat kleingeld voor een blik bier.
Vaak met een hond aan hun zijde.
Niet uit liefde voor het dier.
Maar uit voorzorg.
Wie een hond heeft, wordt minder snel opgepakt.
Want ja, waar moet die hond heen.
Babakouls slapen soms in tenten, soms in halflege huizen.
In de zomer nog wel te doen.
In de winter niet.
Dus dan komen ze het Rode Kruis binnen gelopen.
De babakouls van 2025.
Dat één woord zo kan verschuiven.
Van droom naar diagnose.
Van bloemen in het haar tot een blik bier in het gras.
Vrij zijn.
Niet meedoen.
Niet langer romantisch.
Maar gewoon koud.
Babakoul.
