• Verkering

    Verkering

    We vertrokken.
    Man en ik.
    Op de warmste woensdag ooit, hadden ze gezegd.
    Wist ik allang.
    Man herhaalde dat namelijk de hele week om de tien minuten.
    Wij gaan op 13 augustus naar Nederland hè.”
    In een auto zonder airco.
    Waarom?
    Nou…..
    Mijn Toyota Yaris moest naar de APK.
    Inderdaad in Nederland.
    Want hij staat nog op Nederlandse platen.
    Ja, weet ik ook wel, dat kan anders.
    Maar ja, soms lopen dingen nou eenmaal zoals ze lopen.
    Als iemand dat weet ben ik het wel.
    Wat absoluut ook anders had gekund: de airco eens laten maken.
    Die gaf er drie maanden na aankoop al de brui aan.
    Maar toen was het winter hé.
    En ja, ok daarna zomer.
    Maar ach… raampje open naar Saint-Ambroix.
    Dat overleef ik wel.
    Ik dacht: canicule, dat zien we dan wel weer.
    Proberen deed ik heus.
    Bij mijn garage.
    “CLIME? Nee madame, daarvoor moet u naar Alès.”
    En dat komt er dan niet van.
    Geen zin in.
    Half vijf vertrokken we.
    Zonder proviandtas.
    Die bleef in Les Brousses.
    Waarschijnlijk nog steeds op de keukentafel.
    God zij dank was de bakker in Pont-Esprit om half zes open.
    Kocht ik naast croissants ook toch maar wat cola.
    Wetende dat die in de auto heet zou worden.
    Typisch Man en ik.
    Zonder koeltas.
    Zonder plan.
    Maar altijd vertrouwend dat het wel goed komt.
    Om acht uur door Lyon.
    Eerste koffiestop: terug in de bewoonde wereld.
    Kots op de grond.
    Slapende gesluierde vrouwen met kinderen in een auto.
    Hondepoep.
    Starbucks-koffie in een kartonnen beker.
    Bij Beaune tikt de thermometer de dertig aan.
    Alsof het universum dacht: ha, je dacht toch niet dat het hier ophield.
    Aan mijn kant gaan de ramen open.
    Het gebrom van de snelweg overstemt alles.
    Mijn haren plakken aan mijn slapen.
    Overal passerende Nederlandse auto’s.
    Fietsen achterop.
    Caravans.
    Mountainbikes.
    Eigen kussens en dekbedden.
    En precies op deze dag hebben Man en ik 45 jaar verkering,
    app ik aan De Meisjes vanuit de auto.
    Hoe dan?, appt Jongste terug.
    “Hoe kan het nou dat de ergernissen nog steeds niet de overhand hebben genomen.” Hier gebeurt dat bij mij met huisgenoten na vier jaar.
    Tja.
    Leuk om als uitdaging op de heetste dag in een auto zonder airco te rijden, reageert Oudste.
    Om meteen daaraan toe te voegen: ik geloof dat dit alleen kan als je 45 jaar verkering hebt.

  • Malbosc

    Malbosc

    De zon staat hoog.
    Ik zit op een terras met uitzicht.
    Net terug van een concert in het kerkje van Malbosc.
    Twee cello’s.
    Iedere zomer organiseert Les Amis de la Pauze daar concerten.
    Malbosc is een gehucht dat zich vastklampt aan een heuvel, met stenen huizen en ruige natuur.
    Er woont bijna niemand, maar het leeft.
    Het restaurant is klein.
    De eigenaresse is een Oekraïense vrouw, sinds twee jaar hier.
    Haar man in de keuken.
    Hun zoon van elf, die vandaag de bestellingen opneemt.
    Geconcentreerd, een beetje verlegen.
    Kinderarbeid?
    Misschien.
    Maar vandaag móet hij wel.
    Het is druk.
    Ik bestel een limonade met gember.
    Dan wacht ik.
    Lichte Nederlandse ongeduldigheid maakt zich altijd weer van mij meester.
    Die calvinistische zenuw in de onderbuik, die zelfs bij 34 graden fluistert: schiet eens op.
    Maar in Frankrijk is wachten op de lunch geen ongemak.
    Langzaam laat ik de ochtend los en maak ruimte voor wat komt.
    Rustig, zonder haast, alsof ik nergens heen hoef.
    Wat ook zo is.
    Er komt een velouté, iets met bieten, boeuf Aubrac, tarte du moment…
    Alles vers. Alles langzaam.
    Niets gehaast.
    De andere tafels zijn bezet.
    Mensen praten.
    Bijna niemand kijkt op zijn telefoon.
    Laat staan op de klok.
    Tijd is hier een vriend.
    Misschien komt het door Dochters dat ik zo aan Nederland denk.
    Aan de lunchpauzes van een kwartier.
    Aan wandelen met collega’s, stappen tellen tot het horloge piept.
    Aan de stem die ooit zei:
    ‘Wat heb je eigenlijk vandaag gedaan?’
    Alsof genieten pas mag als alles af is.
    Alsof rusten een beloning is.
    Alsof vrije tijd iets is wat je moet verdienen.
    In mijn Nederlandse hoofd klonk:
    Wie met werken tien euro per dag kan verdienen, maar een halve dag werkt en de rest uit wandelen gaat…
    Die smijt vijf euro over de balk.
    Maar zo denkt de Fransman niet.
    Die willen met pensioen als ze nog kunnen lopen, eten, ruiken.
    Komen in opstand als ze tot hun 64e moeten doorwerken.
    Die snijden het leven in dunne plakjes.
    Proeven alles.
    Frankrijk kent geen Calvinisme.
    Hoewel Calvijn hier geboren werd, lijkt dit land ongeschikt voor zijn leer.
    De geboden passen niet bij de mistral.
    Fransen onderwerpen zich slecht aan soberheid.
    Ze geloven in het goede leven, niet in boetedoening.
    Hier draait het om genieten —wel kalm en verstandig.
    Ik neem een voorbeeld aan mijn buren.
    Die zoeken geen groots leven, maar gewoon geluk.
    Eenvoudig genot.
    Ondertussen zakt de zon een beetje.
    De Oekraïense zoon van elf haalt de borden op.
    Eentje per keer — nog te jong om er meer te dragen.
    Misschien draagt hij al genoeg.

  • Wij hier, zij daar

    Wij hier, zij daar

    Emigreren klinkt als een avontuur.
    Mensen zeggen dingen als: wat een lef.
    Of: wat een uitzicht.
    Of, de klassieker: wat een rust.
    Zuid-Frankrijk, lavendel, olijfboom.
    Instagramwaardig, zeggen we dan.
    Maar dat is de buitenkant.
    Van binnen: Dochters die niet om de hoek wonen.
    Oudste op Saba.
    Jongste in Amsterdam.
    Ze hebben hun leven.
    Wij het onze.
    Samenleven is iets anders.
    Afstemmen is een project.
    Tijdzones, vluchten, agenda’s, overstappen, koffers.
    En als alles dan klopt — dan is het zomer.
    Zijn ze er.
    Lang.
    Dat is het voordeel van afstand: je ziet elkaar met reden.
    Geen haastige koffie, maar dagen.
    Langzaam.
    Koken.
    Eten.
    Zitten.
    Luisteren.
    Lachen.
    En nu is het zover, zijn ze er.
    In de Cévennen.
    Net zoals vroeger.
    Toen ze nog met z’n drieën op de achterbank pasten.
    Met de derde fille erbij.
    Officieel vriendin.
    Maar zij hoort bij ons.
    Vroeger: zwembad, boeken, verbrande schouders, slippers kwijt.
    Kokhalzen van een vissenkop.
    Nu zijn het vrouwen.
    Met banen.
    Agenda’s.
    Discussies bij het aanrecht.
    Deze week glijden we terug:
    zwembad, boek, en wereldproblemen bij een glas wijn.
    Koken zij de forel en aardappelgratin.
    Man en ik hoeven alleen maar bij te schenken.
    En ik weet het…
    Ze gaan weer.
    Dit is namelijk emigreren.
    Weten dat mensen komen.
    En weer gaan.
    Opnieuw zal ik maandag roepen:
    Bye bye. Love you.
    En opnieuw zal het steken.

  • Takkenwerk

    Takkenwerk

    De eerste werd geplant drie jaar geleden.
    Cadeau voor de medebewoner.
    Op de grens van zijn terrein en de weg.
    Hij kreeg gezelschap, want in de jaren erna kwamen er drie bij.
    Ze groeiden.
    Ze bloeiden.
    Tot ze vorig jaar collectief het loodje leken te leggen.
    Te veel water?
    Te weinig?
    Stenige grond?
    Gewoon pech?
    Ik wist niks van tuinieren.
    Nou ja, ik kende het woord ‘onkruid’.
    Maar een oleander?
    In mijn hoofd bloeien die vanzelf.
    Zonder gedoe.
    Maar goed.
    Nu hebben Man en ik grond.
    Dus ik nam mijn verantwoordelijkheid.
    Nou ja, ik stond erbij toen de buurvrouw met een snoeischaar arriveerde.
    “Alles moet eraf,” zei ze.
    Radicaal snoeien zou ze redden.
    Ik keek toe.
    Met lichte paniek.
    Want wat zijn oleanders eigenlijk?
    Er gebeurde niks.
    Geen tak.
    Geen teken.
    In maart: iets.
    Nog niet dood.
    Maar ook niet levend.
    Tijdens een apéro met de overbuurman kwam de verlossing.
    “Heb je ze gesnoeid in de bloeiperiode?!” riep hij.
    Dat is een doodzonde.
    Je mag alleen verwelkte bloemen weghalen.
    En zieke takken.
    En ze hadden luis.
    Oleanderluis.
    Er zat nog maar één ding op.
    Excuses maken.
    En dan drie keer per dag sprayen.
    En voeden.
    Alsof ze op de IC lagen.
    In mei: drie sprietjes.
    Half juli : stevige bladeren.
    En héél voorzichtig — een bloem.
    Ja tuinieren leer je niet in één seizoen.
    En een wilde tuin in de Cevennen is geen vakantie.
    Huis in Frankrijk klinkt dan wel als ligstoel en wijn.
    Maar ik hark.
    Ik wied.
    Ik sproei.
    Ok soms zit ik.
    Met een rosé.
    Heel even.
    Tot mijn oog valt op een acacia.
    Of op bramenstruiken.
    Die zich elke week opnieuw uitvinden.
    En dwars door alles heen groeien.
    Ze hebben stekels.
    Ze hebben haast.
    En ze luisteren nergens naar.
    Takkenwerk.
    Letterlijk.
    Maar ook een beetje figuurlijk.
    Mijn tuindersgevoel is ontwaakt.
    Door vier oleanders.
    Ik heb geleerd, als je niks doet, neemt de natuur het over.
    Met chaos.
    Met straf.
    Maar als je een beetje helpt —
    helpt het terug.
    De oleanders leven weer.
    Hun bladeren zijn sterk.
    En heel voorzichtig.
    Een bloem.
    Ik wied inmiddels alleen onkruid
    dat het op anderen heeft voorzien.
    Zoals het hoort.
    In een gemeenschap.

  • 3910 meter van de Mairie

    3910 meter van de Mairie

    Ze hadden het al even voor elkaar.

    Ieder huis heeft inmiddels een nummer.

    Officieel.

    Een heus huisnummer.

    Niet dat iemand dat kwam vertellen, hoor.

    Nee, hier ligt zoiets ineens in je brievenbus.

    Tussen de Lidl-reclame en een folder voor grasmaaiers.

    Er stond: u woont op nummer 3910.

    Drieduizendnegenhonderdtien.

    Alsof ik in een flat woon.

    Met drie hoog, links, en uitzicht op parkeerplek 7B.

    Maar ik woon in een oude Mas.

    Aan een slingerweggetje dat Les Brousses heet.

    Met uitzicht op acacia’s, vijgenbomen en kastanjes.

    En op een weg die zo vaak is opgelapt dat het asfalt inmiddels

    vooral uit pleisters bestaat.

    Dat nummer hebben we dus al een tijdje.

    Maar pas recent viel me op hoe krankzinnig de telling is.

    Want ik woon namelijk op 3910.

    En mijn overbuurvrouw op 3880.

    De reden?

    Het nummer is géén postcode.

    Géén kadasternummer.

    En ook niet gebaseerd op links of rechts, even of oneven.

    Non.

    Het is het aantal meters vanaf de Mairie tot aan mijn voordeur.

    Dat verzin je niet.

    Macron wel.

    Want onder de wet 3DS kregen zelfs gehuchten met drie huizen en vijf

    honden ineens een huisnummer.

    Voor de hulpdiensten.

    Voor de post.

    Voor pakketbezorgers met stress in hun ogen.

    En voor Fransen die graag overzicht hebben.

    Liefst op schaal 1:5000.

    Overigens wás ik vindbaar.

    Tenminste, als je het wist.

    Je rijdt gewoon door tot je drie grote blauwe stenen ziet.

    Met gele letters: Le Mas Quatre Bras.

    Zelf geverfd, op een warme middag.

    IKEA-kleuren.

    Zonder die stenen kwam namelijk niemand ergens.

    En nog steeds staat de postbode soms bij de buurvrouw.

    Ja, logisch is anders.

    Maar hé, het is tenminste gemeten.

    We zijn op de kaart gezet.

    Zeggen ze.

    De vooruitgang dendert door in mijn gehucht.

    Want het is een feit: Man en ik hebben fibre.

    Echt waar.

    Het heeft wat voeten in de aarde gehad.

    Letterlijk.

    Wekenlang geulen gegraven.

    Toen kon Orange de aansluiting niet vinden.

    Wat bijzonder is voor een telecombedrijf.

    Maar goed.

    Bouygues wel.

    En omdat Man inmiddels vloeiend klantenservice-Frans spreekt,

    streamen we nu als een tierelier.

    De wifi kan Zoom én Netflix tegelijk aan.

    Zonder dat iemand in pixels uit elkaar valt.

    En dan is er nog dat andere nieuws.

    Er komt een giga-mast in de buurt.

    In Molières-sur-Cèze werd weliswaar gedemonstreerd.

    Te hoog, te dichtbij, en straling is de duivel.

    Maar toch komt-ie er.

    De toekomst heeft nou eenmaal weinig geduld.

    En al helemaal geen zin in discussies.

    Dus ja:

    ik heb een huisnummer.

    Een kabel.

    En straks een zendmast aan de horizon.

    Of zoals de Fransen zeggen: modernité oblige.

    Kortom: ik ben getagd, aangesloten

    en straks ook nog eens straalverbonden.

    Jawel.

    Alleen jammer dat niemand me kan vinden.

    Zelfs Google niet.

  • Zomergekte

    Zomergekte

    Sinds deze week vertrek ik op de dinsdag en zaterdag weer wat vroeger.
    Niet om lavendelzeep te scoren op de markt van Saint-Ambroix.
    Maar vanwege mijn vrijwilligerswerk.
    Bij Croix-Rouge.
    Als ik na half negen aankom, kan ik dat centrum wel vergeten.
    Parkeren lukt dan niet meer.
    Fransen weten dit.
    Die staan om acht uur dus al bij de kaasboer.
    Rustig.
    Zonder haast.
    De markt is hier namelijk vóór de lunch alweer weg.
    En dan komt nu net de rest van Europa zo ongeveer aanwaaien.
    Slenterend.
    Met teenslippers.
    En koffiehonger.
    Kijkend om zich heen.
    Zich afvragend af of ze te laat zijn.
    En inderdaad dat zijn ze.
    Want de Franse markt is geen middagtype.
    Die houdt van ochtendlicht en precisie.
    Net als de Fransen.
    Saint-Ambroix verdubbelt in juli qua auto’s.
    En over twee weken wordt het nog serieuzer.
    Files op de D904.
    Met daarna het echte werk.
    Samedi noir.
    Zwarte zaterdag.
    De term klinkt als een echte thriller.
    Alle Fransen op pad.
    Iedereen naar het zuiden.
    Bison Futé* bedacht het.
    Een mascotte met strategisch haar.
    En een landkaart vol kleur.
    Groen was oké.
    Oranje werd spannend.
    Rood.
    Liever niet.
    Zwart.
    Dan kun je beter iets anders gaan doen met je leven.
    De term kreeg gewicht na een busramp bij Beaune in 1982,
    waarbij 44 kinderen omkwamen.
    Sindsdien:
    op Samedi Noir blijf je thuis.
    Of je neemt eten mee.
    En geduld.
    En een goed huwelijk.
    Ik rijd nergens heen.
    Niet vanwege het verkeer.
    Maar vanwege mijn Toyota.
    Die trekt chaos slecht.
    Vooral in z’n achteruit.
    Met een Duitser in paniek in de spiegel.
    In Bessèges verandert er trouwens niks.
    Nou ja misschien tien toeristen erbij.
    Maar daar geen Samedi Noir.
    Of gekte.
    Of files.
    Al kun je daar wel sinds deze week twee overhemden scoren voor één euro.
    Zelfs in Bessèges is de zomergekte begonnen.
    Tikkie trager weliswaar, en anders,
    maar toch.

    *Bison Futé (letterlijk: “de slimme bizon”) is een mascotte die in 1976 werd bedacht door het Franse ministerie van Transport. Frankrijk zag elk jaar dezelfde chaos op de wegen ontstaan, vooral bij de grote vakantie-uittochten richting het zuiden. Ze wilden iets verzinnen om automobilisten beter te informeren — en vooral te spreiden.

  • Zen met Chloor.

    Zen met Chloor.

    In de ochtend is het nog stil.
    En net koel genoeg voor iets kleins.
    Een was ophangen.
    Even naar beneden lopen om te zien of de zwijnen zijn geweest.
    Sporen in de aarde.
    Soms een kuil waar ooit munt stond.
    Die munt is inmiddels allang verdampt.
    Net als mijn energie.
    Om half zeven glijd ik het water in.
    Een eigen ritueel.
    Het moment waarop de katten nog een beetje actief zijn
    en zich in slow motion over het terras bewegen.
    Alsof ook zij weten: dit is heilig.
    Zen met chloor.
    Adem in, adem uit.
    Langzaam.
    Gras maaien doe ik nauwelijks meer.
    Het is dor.
    Droger dan droog.
    Misschien nog één keer, in juli.
    Voor de vorm.
    Voor het idee dat ik de controle nog heb.
    Maar eigenlijk ligt het gras al twee weken in coma.
    Na tienen gaat het huis op slot.
    Ramen, gordijnen en luiken dicht.
    Want wie denkt dat oude huizen koel blijven,
    gelooft waarschijnlijk ook dat alle Franse mannen charmant zijn.
    Een illusie.
    Een romantisch verhaal.
    In werkelijkheid warmen de muren op en houden die warmte vast.
    De vloerverwarming staat allang uit,
    maar de stenen geven licht en hitte
    alsof ze pas net zijn aangekomen uit de Sahara.
    Binnen is het donker.
    En stil.
    Tussen elf en vijf gebeurt er niets groots.
    Ik werk administratie weg, plak foto’s in, ruim kasten op.
    Winterklusjes, alleen dan zonder sokken.
    Rond zessen daal ik weer af.
    De was is droog.
    Zó droog dat het knispert.
    Ik trek het van de lijn alsof ik papier verzamel.
    En daar, bij de waslijn, voel ik het ineens.
    De hitte.
    Onverbiddelijk.
    Alsof het middag is.
    Alsof de zon nog even wil laten zien wie er de baas is.
    Al staat ze laag — smeren moet.
    Wel altijd ná het zwemmen trouwens (een weetje).
    Nooit ervoor.
    Anders blijft die zonnecrème als een vette waas plakken aan de zwembadrand.
    Krijg je Frankrijk zonder filter, zeg maar.
    Pas tegen negenen klimmen we naar boven.
    Naar het dakterras.
    De zon zakt achter de heuvels,
    alsof hij er zelf ook tabak van heeft.
    De stenen zijn nog warm.
    De lucht beweegt weer.
    We eten laat.
    Ik schenk een glas rosé in.
    Gekoeld.
    Zoals het hoort.
    Zoals het moet.
    Zomer in juni 2025.

  • Avontuur stopt nooit

    Avontuur stopt nooit

    Vier jaar leef ik hier nu.
    In die oude Mas, in de Cévennen.
    Permanent.
    En ja, dat gaat best goed.
    In de zomer delen Man en ik de zon, de stilte en het zwembad.
    met landgenoten.
    Want zodra Nederland massaal in de auto stapt – met dakkoffer en koelbox – hebben wij buren.
    Afgelopen jaren schreef ik over alles wat ik hier meemaak.
    Over het plattelandsleven.
    De bakker.
    De zwembadmeester.
    Het overschot aan zon.
    Over Man.
    Toen stopte ik.
    Even genoeg gezegd.
    De blogs gingen de bundel in.
    De website op zwart.
    En ik zocht naar een nieuwe manier van schrijven.
    Want avontuur stopt nooit.
    Vorige week nog.
    Man verloor z’n kroon.
    Nee, niet die van Oranje.
    Maar eentje met wortel en zenuw.
    Hij kauwt namelijk nogal eens op kauwgom.
    Moet je nooit doen met een kroon, hé.
    Tja, en wat dan te doen?
    Een dokter vinden is hier al lastig.
    Een tandarts nog moeilijker.
    Helemaal zonder kiespijn,
    of alleen een loszittende kroon.
    Dus ik deed wat ik altijd doe:
    Bellen.
    Appen.
    Vragen.
    Hulp inschakelen.
    Zoals dochters zeggen:
    “Mam kent geen verlegenheid.”
    En dat klopt.
    Kan ik iedereen aanraden trouwens
    Dus wat ik zei bij de koffie van Croix?
    Aide-moi…
    Want tja, het kan toch niet zo zijn dat Man hiervoor naar Nederland moet.
    Zijn wachtkamer zit daar al vreselijk vol.
    Sinds twee maanden zijn er hier namelijk nóg minder dokters in Bessèges.
    Mijn collega kroop direct achter haar bureau.
    Ze wist wat haar te doen stond.
    Ze belde het gemeentehuis.
    De burgemeester.
    Die kent ze gewoon.
    Niet alleen van gezicht,
    ook van verjaardagen.
    Lang verhaal kort:
    Ze kreeg de tandarts zélf aan de lijn.
    Et voilà:
    Kwart voor twaalf een plek in de agenda.
    De tandarts bleek de dochter van een patiënt van Man.
    “Oh,” zei ze, “u bent de huisarts van mijn moeder?”
    Man knikte.
    Ze keek nog eens goed,
    legde haar instrumenten neer
    en zei:
    “Ik ga u helpen.”
    En nee,
    betalen hoefde niet.
    Moraal van het verhaal?
    Durf te vragen.
    Aardige mensen zijn overal.